De Schepping
Voor dat er iets was, was God. God de Vader, God de Zoon, God de H.Geest en buiten Hem was er niets. God had niets anders nodig; Hij was volmaakt en gelukkig en Zichzelve. Maar Gods liefde kon niet in Zichzelve alleen blijven. God wilde Schepper zijn. Andere wezens maken en lze laten delen in Zijn geluk. En God had een groot goddelijk plan met dat alles.
Voordat er iets gemaakt was, zag God alles in zijn Verstand. Hij zag, dat alles wat Hij zou scheppen niet zou doen volgens Zijn wil en dat .alleen Zijn uiterste Liefde de schepping zou kunnen brengen naar Zijn geluk. Pas als God naar zijn Schepselen zou afdalen en met hen zou leven in de in de gedaante van een schepsel, door Zijn eigen Zoon, dan zou er geluk komen, eeuwig geluk voor Zijn schepselen.
Dit wist God en toch maakte Hij uit niets de stof en vormde haar tot aarde, met zeeën en rivieren en land, en een hemel erboven en stenen er in. En een zon, die de aarde zou verwarmen en een maan die licht zou geven in de nacht; en plan- ten en bomen en de schoonste gewassen. En al dit schoons maakte God voor zijn levende schepselen als hun woning en God wist, dat het ook eens de woning van Zijn Zoon zou zijn, als Hij op aarde kwam. God wist vooruit, dat God de Zoon eens op aarde zou rondwandelen tussen zijn schepselen en daarom maakte Hij de bloe- men nog mooier. De bomen die Hem schaduw zouden geven en het mos waarover Zijn voeten zouden gaan, de bloemen die Hij met zijn ogen zou zien, Hij maakte ze uitermate schoon. De korenaren die brood zouden geven en eens het Brood des Levens zouden worden, en de zwaarhangende druiventrossen die wijn zouden geven dat een eeuwig leven schenkt, ze moesten daarom schoon zijn. Dat alles wist God en had er Zijn vreugde in.
Hij schiep ook de dieren, ieder levend en bewegend naar hun doel, overvloedig in soorten: vogels, vissen, kruipende dieren en viervoetigen en Hij gaf ze allemaal hun bestemming op de aarde en hun plaats en hun dienst aan het schepsel dat nog komen zou: de mens. God wist waartoe de slang zou misbruikt worden en hoe de leeuw en de tijger in hun wilde kracht zouden opstaan tegen de mens, die aan God ongehoorzaam was geworden. Hij zag ook de duiven die de vrede en verlossingsboodschap zouden brengen aan Noë. Hij zag de runderen en de schapen die bij duizenden zouden geofferd worden in Zijn dienst in de tempel, als een gehoorzaam voorbeeld van het Ene Lam dat komen zou, als God de Zoon voor ons werd geofferd om alle boosheid te niet te doen. God zag de dieren en wist dit alles.
Toen schiep God de mens. Het allerschoonste van Zijn schepping. Hij was mooier dan de bomen, dan de bloemen, dan de mooiste dieren, want dit schepsel leek op God. God liet iets van Zijn eigen wezen afstralen op dit schepsel, en Hij bestemde deze mens om eens, na een rondwandeling op aarde waar hij God zou dienen en in Liefde volmaakt zou worden, voor eeuwig in Gods geluk te delen. Hij schiep hem als man en vrouw, twee wezens die in liefde één konden worden, zoals God zelf één was in zijn liefde tussen Vader, Zoon en H.Geest. Die in die eenheid van liefde vruchtbaar werden om een nieuw geslacht voort te brengen, nieuwe mensenkinderen zoals zij, geroepen om God te dienen en altijd gelukkig te zijn. Dit alles wilde God voor de mensen die Hij schiep met een vrije wil om Hem vrijwillig te kunnen beminnen en te dienen. En God sprak tot de eerste mensen: Neem dit alles in bezit wat Ik voor U gemaakt heb en heb kinderen en bevolk de aarde. En wat deden de eerste mensen met dit grote geluk dat God in hun handen legde?
Denk jij er wel eens aan hoeveel geluk God ook in jouw handen legde door je te laten leven?