Jezus wordt geboren
Jozef is voorop gegaan met de lantaren. Hij wil even rondkijken of hij Maria hier wel kan binnenleiden. Het kind holt naast hem en roept: „Hier verderop is nog een grot, hier is het warmer, hier schuilen de herders soms". Ja, de grot bestaat uit twee gedeelten. In de tweede is een soort alkoofachtige ruimte. Daar zou hij de deken kunnen uitspreiden en zou Maria kunnen rusten, denkt Jozef. Hij hangt de lantaren aan een haak en leidt het ezeltje binnen. Er ligt vers stro en wat droog mos. Maria die erg moe is, kijkt tevreden. De Bruid van de Heilige Geest begrijpt dat het Gods wil is, dat de Verlosser hier geboren zal worden, niet in een paleis, maar in een schuilplaats voor dieren en eenvoudige herders. Het jongetje staat nog even te kijken als Jozef Maria helpt afstijgen. Maria strijkt hem nog eens over zijn krullen. „Je hebt ons een mooie plaats gewezen, lieve jongen", zegt ze. „Kom morgen maar eens terug." „Morgen kom ik vers water brengen en iets uit vaders herberg", zegt de jongen haastig en dan verlegen met zijn eigen moed holt hij weg.
Jozef is druk aan het redderen. Hij gaat mos en stro in de slaapruimte leggen en spreidt er de deken op uit. „Kom hier rusten, Maria", zegt Jozef. „Ik ga nog even de voorste grot opruimen en de ezel afladen". Maria knielt in het stro en bidt. Zij weet dat de Verlosser gaat komen. Jozef brengt de bepakking binnen. Dan brengt hij de ezel buiten, die nog wel even kan grazen rond de grot, terwijl Jozef met een bundel takjes de voorste grot aanveegt waar de bladeren zijn binnengewaaid. De ezel scharrelt buiten wat rond en Jozef die bang is dat hij verloren zal lopen, gaat naar buiten en grijpt hem bij de teugel.
Dan staat de ezel plotseling stokstijf en staart de grot in. Jozef begrijpt, dat het dier iets bijzonders ziet en zich omdraaiend ziet hij de grot verlicht van een geheimzinnig licht. Jozef laat de teugel los en ijlt naar binnen, de ezel volgt hem.
In een hemels schijnsel ligt Maria geknield.
In haar armen ligt het kind.

Zij heeft haar armen om het kindje geslagen en drukt het aan haar hart. Jozef valt op de knieën en aanbidt het liefste kindje ter wereld. Het kindje kijkt naar zijn moeder en naar hem die God de Vader op aarde zal vervangen. Zij aanbidden hun God die op de wereld is gekomen om Zijn volk van de zonden te verlossen.
Dan zegt Maria: „Geef mij de doeken Jozef, dat ik Jezus kan inwikkelen." Zij heeft Jezus het allereerst met Zijn gezegende naam genoemd. Jozef springt op en begint ijverig te zoeken en aan te dragen. „Waar zullen we het kindje leggen Maria?" En opeens bedenkt Jozef: in de voorste grot staat een voederbak voor de dieren, een gewone houten krib en Jozef gaat er heen en sleept het zware ding aan. Met zijn mantel slaat hij het hooi en stof eruit. Dan legt hij er vers stro in. Dit zal de wieg zijn van de Koning van hemel en aarde. Het ezeltje is naderbij gekomen en terwijl Maria het kindje in de doeken wikkelt, staart het ezeltje met zijn goede geduldige ogen naar zijn God die nu zo nabij is en met zijn warme, rustige adem blaast hij over het kindje, dat koud is geworden in deze koude stal. Als Maria het kindje heeft ingewikkeld legt zij het in de kribbe en dekt het nog met wat doeken toe. Het ezeltje is achter haar aangekomen en gaat achter de kribbe staan. Zachtjes gaat zijn adem als een warme wind over het kindje heen. Het Kindje sluit zijn oogjes en slaapt.
Dan klinkt het stampen van dierenhoeven en Maria kijkt verschrikt op. Een logge os komt binnenstappen en kijkt verbaasd naar het licht en de mensen. „Dit is zeker zijn gewone nachtelijke schuilplaats", zegt Jozef, „kom maar binnen os, hier is de hemel op aarde". En alsof de os het begrijpt stapt hij naar binnen en zijn goedige dierenogen kijken maar naar dat wonder in de kribbe. Zijn adem gaat samen met die van de ezel over het kindje heen en het slaapt gerust verder.
Maria knielt naast de kribbe en Jozef die begrijpt dat Maria nu niet rusten kan, knielt met haar en de eerste lofprijzingen om de komst van de Verlosser stijgen ten hemel. Dan krijgen de engelen bevel naar de aarde te gaan en de boodschap te brengen aan de eenvoudige Bethlehemmers. Het uur van heil is gekomen.
En na een uur wordt de stilte in de stal verbroken. Er klinken mensenstemmen en er zijn schuifelende voeten voor de grot, als aarzelen ze om binnen te gaan. Simon neemt het woord: „Ons is verkondigd door de Heer dat er een Kind geboren is in Bethlehem, de Verlosser". Hij hoeft niets verder te zeggen. „Kom binnen", zegt Jozef. De achterste grot wordt niet door de lantaren verlicht. Het kind en Zijn Moeder zijn door licht omgeven. Simon treedt binnen, de anderen volgen. „Gij zult een kindje vinden in doeken gewikkeld, liggende in een kribbe", zei de engelenstem. Simon valt op zijn knieën en aanbidt. De anderen doen hem na, ontroerd, geboeid door wat ze zien: Het Kind, de Verlosser, het heil van de wereld.
Judas staat in de opening van de grot. Hij schreit. Wie kan nog geloven, al is het nog zo schoon. Maria ziet de aarzelende mensenziel. „Kom binnen", zegt haar lieve stem. „Hij is gekomen om ons volk van zijn zonden te verlossen". Dan breekt Judas' twijfel in tweeën en de vreugde stroomt binnen in zijn hart als een vloedgolf. De genade spoelt over zijn ziel en hij stapt vooruit tussen de anderen door tot vlak bij de kribbe en knielt en huilt of zijn hart moet breken. En Jezus kijkt naar hem. De ogen van Jezus en Judas ontmoeten elkaar, de straal waarover het oude kerstlied spreekt schiet uit zijn ogen: en nooit heeft Judas dit ogenblik meer vergeten.
Het was de eerste verovering die Jezus maakte door Zijn komst op de aarde. Want Hij kwam om te zoeken wat verloren was. De lammeren trippelen aan en Simon neemt het kleinste lam en legt het in de kribbe zodat het Jezus' voetjes zal verwarmen. De herders kunnen niet scheiden, want hier is de hemel op aarde, Emmanuël, God met ons.
Laten wij ook naar de kribbe gaan.