Joachim en Anna
Totdat... zo eindigde het verhaal van gisteren. Totdat de tijden vol waren, die God had vastgesteld om de Verlosser te sturen. Het Volk Gods, de Joden, waren onder de heerschappij van heidense Romeinen. Iedereen verzuchtte naar de Verlosser. De profeten smeekten tot God en wekten het volk op om te blijven geloven in Zijn komst. Maar de meeste Joden geloofden liever in de komst van een grote Koning, die de Romeinen zou verdrijven en hen zou maken tot het machtigste volk van de wereld. En er waren ook Joden die bleven geloven in de komst van de Verlosser, die zou komen om hen en hun kinderen van de zondeschuld te verlossen, die de hemel zou openen voor het hele mensengeslacht. Zij wisten, dat ook de gestorvenen - Abraham, Isaac, Jacob, Mozes - nog wachtten op de Verlosser.
Zó wachtten Joachim en Anna op Hem. Toen ze jong waren hadden ze gehoopt Hem te zien; zij waren uit het geslacht van David en zij hadden gehoopt kinderen te hebben, uit wier nageslacht de Verlosser geboren zou kunnen worden. Maar de tijden waren slecht en zij waren kinderloos gebleven en hun verwachting van nog kinderen te krijgen was voorbijgegaan en zij berustten erin en bleven vurig bidden, dat de Verlosser toch zou komen. En toen, terwijl zij al grijs begonnen te worden, overkwam hun de grote vreugde, dat hun toch nog een kind geboren zou worden. Moeder Anna was buiten zichzelf van vreugde. Zij verjongde ervan en dankte God zonder ophouden. Vader Joachim kon van vreugde nauwelijks zijn tranen bedwingen. Hem zou nog een kind geboren worden in zijn oude jaren. Wat zou wel Gods bedoeling daarmee zijn?
Want als diepgelovige mensen die stil met God omgingen in het gebed, begrepen zij dat God met dìt kind een bijzondere bedoeling moest hebben. En het kind was een meisje; zij noemden het Maria. Alle ouders verlangden naar een zoon om hun geslacht voort te zetten, maar deze ouders waren overgelukkig met hun meisje, want het was een godsgeschenk; de ouders beseften iets van het wondere gebeuren, dat dit kind zou zijn: de glorie van Jeruzalem, de vreugde van Israël, de eer van haar volk. En Maria die van het eerste ogenblik van haar bestaan door God geheiligd was en geen smet had of gebrek, hoe lief en hoe goed moet zij geweest zijn. Zij had van het begin af een heldere geest, die zich vanzelfsprekend richtte op de deugden Gods. Maar Maria werd geboren in slechte tijden. Het volk Gods had zoveel eeuwen rondgedoold, nadat Abraham door God was uitverkoren om hun stamvader te zijn. Zij hadden telkens weer Gods wegen verlaten. God had hun telkens weer profeten gestuurd om ze te herinneren aan Zijn grote Belofte, maar de meesten hadden niet geluisterd. God had hen vreselijk gestraft voor hun ontrouw, in Egypte, in de woestijn, in het beloofde land doordat vreemde heidense volkeren hun schone land overmeesterden. En zelfs waren ze in ballingschap gevoerd naar Babylon. Hun schone tempel was verwoest geworden. Er was wéér een tempel, maar nog zuchtten ze onder het juk van de heidense Romeinen. Ook de Joden zelf waren onder elkaar verdeeld. Zij twistten over de uitlegging van de Wet van Mozes en zij vergaten, dat het er alleen op aankwam God te beminnen en met heel hun hart te hopen op de Verlosser. Ja, het waren slechte tijden en daarom waren Joachim en Anna bekommerd over de heiligheid van hun dochtertje Maria. Zij waren al oud en wie zou haar onschuld beschermen als zij er niet meer waren? Dat dit kind aan God behoorde, dat wisten zij en daarom besloten zij dit kleinood af te staan aan de dienst van de tempel.
Rond de prachtige tempel van Jeruzalem, waar de Joden hun offergaven brachten, die door de priesters werden geofferd, woonden veel mensen voor de tempeldienst. Daarbij waren veel vrome vrouwen. De vrouwen der priesters en levieten en weduwen en wezen die hier beschermd leefden en hun leven dienstig maakten door het weven van het fijne linnen voor de klederen der priesters, de prachtige gekleurde bovengewaden en de gouden koorden en kwasten die de dienstdoende priesters droegen. Zij hadden het voorrecht om de Heilige Schrift te horen verklaren, de wet die Mozes gegeven had, ze luisterden naar de voorspellingen van de profeten over de verlossing, die dikwijls heel moeilijk te begrijpen waren en door de schriftgeleerden werden verklaard. Tussen deze vrouwen zou hun Maria veilig zijn, dachten Joachim en Anna. En Maria ging blijmoedig mee. Zij had van moeder Anna gehoord over de heilige plaats, waar aan God offers worden gebracht en waar God wilde aanbeden worden en zij verlangde ernaar daar dicht bij te zijn, want vanaf het begin van haar leven behoorde immers haar gehele geest en lichaam aan God. Maria is tussen haar ouders in op de tempel toegesneld, want daar was God meer nabij. Zou de hogepriester die haar ontving er iets van begrepen hebben wie dit kleine kind was, dat aan zijn zorgen werd toevertrouwd? Hij heeft haar naar het vrouwenverblijf gebracht en daarna zijn Joachim en Anna bedroefd en toch blij weggegaan, want ze hadden het schoonste wat zij hadden, afgestaan aan God. En Maria's hart was ook bedroefd om het afscheid, maar haar vreugde was nog groter, want als je God veel meer bemint dan je ouders, dan kun je toch niet treurig blijven als je van je ouders scheiden moet, als je God daardoor kunt vinden.
Maria was de liefste onder de gezellinnen. Zij was de meest vlijtige in het werk, maar vooral de aandachtigste, als de Heilige Schrift werd voorgelezen en verklaard. Want haar zuiver verstand, waarin de Heilige Geest zetelde, verstond elk woord dat de profeten spraken op de wijze zoals God bedoeld had. Zij zàg de profetieën. En als de woorden van Isaïas klonken „Dauwt hemelen van boven en Gij wolken regent de Gerechte", dan bezweek haar hart bijna van verlangen naar de Verlosser. Niemand heeft meer naar de Verlosser verlangd en om Zijn komst gebeden dan Zij, die later genoemd zou worden de Koningin van de profeten.
Denk jij er ook wel eens aan, dat je God meer moet beminnen dan alles op de wereld. Vraag aan Maria, dat je iets van haar verlangen naar de Verlosser moogt begrijpen en dat jij die de Verlosser moogt kennen, Hem lief moogt hebben zoals Hij verlangt van jou.