Jozef gaat op reis

De vreugde is in het huisje van Nazareth teruggekeerd. De volgende morgen na haar terugkomst gaat Maria overal rond en ontdekt ze al het nieuwe, dat Jozef gemaakt heeft. Ze is opgetogen over het prieel, waarover al wat wingerdbladeren slingeren. „Het volgend jaar zal het helemaal overschaduwd zijn", zegt Maria en ze denkt erbij: en dan zal ik er met mijn kindje zitten. Dan ziet Maria het duivenhok, koerend en buigend trippelen de duiven voor hun woning op en neer, alsof zij Maria willen groeten. Maria haalt gauw een handvol graan en de duiven komen helemaal vertrouwd uit haar hand pikken.

Dan gaat Maria naar de werkplaats en blijft bij het bedje staan. „Zal het gauw af zijn, Jozef", vraagt Maria, „dan kan ik het linnen en de dekentjes maken." „Elke avond zal ik er aan werken, Maria", antwoordt Jozef. „Het zal over een week klaar zijn." Maria streelt het zachte hout en ze denkt: we hebben een cederhouten bedje en een gouden opperkleed voor de Messias. Maria voelt zich rijk.

Ze bedenkt plotseling hoeveel er nog te naaien is en spoedt zich het huisje in en begint het linnen uit te rollen, dat ze nog altijd over heeft van wat de vrouwen in de tempel haar meegaven. Nu zal zij er kleertjes voor haar zoon uit maken. Wie had dat toen kunnen denken. En dan valt Maria weer een ogenblik op de knieën - zo vol is haar gemoed - er worden kleertjes gemaakt voor de langverwachte Verlosser. O, wisten de mensen het toch. O, kon ze maar rond gaan en het tegen iedereen zeggen: Ik weet het dat Hij komt, ik ga zijn kleertjes maken. Bereidt je voor. Het heil, waarop we zo lang wachtten, gaat komen. Maar wie zou haar geloven, denkt Maria. Zij weet, dat niemand Hem zal erkennen, als God hen niet op bijzondere wijze verlichten zal. Eens zal Johannes opstaan om de weg te bereiden. Maar hoe lang nog?

Maria wordt opgeschrikt uit haar gedachten door een hevig geklop op de deur. Ze ziet door een klein raampje, dat tussen het huis en de werkplaats is, een grote gestalte binnen stappen en Maria volgt het gesprek. Het is de stem van Job, een rijke grondbezitter, en hij zegt: „Zo Jozef, druk werk?" „Jazeker", zegt Jozef, „gelukkig wel." „Toch zou ik graag zien, dat je het werk liet liggen en mijn werk liet voorgaan", zegt de harde heerszuchtige stem. „Mijn zoon gaat trouwen, ik heb voor hem en zijn bruid een huis op een van mijn landerijen, maar er moet nog wel het een en ander vertimmerd worden. Wil jij dat doen, Jozef. Je weet, ik waardeer je werk." Maria denkt: nu moet Jozef weg, hoe erg. Maar ze denkt er direct bij: hoelang is Jozef niet terwille van mij en Elisabeth alleen geweest. Jozef heeft geaarzeld met zijn antwoord. Er is nog zoveel werk af te leveren en Jozef denkt vooral aan het bedje. De kist van Zacheus is al weg en al het andere is geen haastwerk. „Als je dadelijk gaat", zegt Job aandringend, „dan zal ik je extra betalen." Daarvoor zwicht Jozef dan. „Ik zal het even met mijn vrouw bespreken", zegt Jozef. „Zij is in verwachting en ik laat haar niet graag alleen in huis." „Goed", zegt Job, „laat me voor vanavond weten, of je het doen kunt of niet, dan kan ik op een andere timmerman uitgaan." Jozef buigt. „Over twee uur heb je bericht", zegt Jozef en laat zijn bezoeker beleefd uit. Maria staat intussen al op de drempel. Ze heeft alles gehoord. „Moet je weg, Jozef", vraagt Maria. „Het is wel een mooi aanbod", antwoordt Jozef. „Het zal mij veel klanten bezorgen, als ik voor Job heb gewerkt." „En het bedje", vraagt Maria zacht. „O, daar zal God wel voor zorgen", zegt Jozef luchtig, „dat komt wel af. Erger vind ik het Maria, dat ik jou alleen moet laten", maar dat vindt Maria weer niet erg, al mist zij St. Jozef niet graag. „Het is alsof we steeds gescheiden moeten worden, maar het zal Gods wil wel zijn", zegt Maria en legt haar hoofd tegen Jozef's schouder. „Ik ben gauw terug", zegt Jozef. „Ik werk dag en nacht." „Niet doen", roept Maria, maar Jozef is al weggelopen, niet naar Job's huis, maar naar het huis van Maria's verwanten om te vragen of een van de vrouwen bij Maria wil komen slapen, als hij weg is en haar een beetje wil helpen met water putten en 't andere zware werk. Ze zijn er direct toe bereid. Ze zijn de lieve jonge bruid niet vergeten, waarvan zoveel geluk op hun huis afstraalde. Ze missen haar nog altijd.

Dan ijlt Jozef naar Job's huis en maakt zijn afspraak. Morgen bij het krieken van de dag zal Jozef vertrekken met een gezel en een muilezel voor hun gereedschap en andere benodigdheden. Jozef is bedroefd, maar hij denkt aan het geld, dat zo nodig is. Hij wil het Maria en haar zoon zo gemakkelijk mogelijk en zo goed mogelijk geven. En dus moet er veel worden verdiend. Maria heeft ook niet stilgezeten. Ze heeft Jozef's kleren gebundeld en het schootsvel opgerold. Een paar sandalen ingepakt, vers brood in een doek gedaan en water in dezelfde leren zak, die zij zelf enige maanden geleden mee op reis nam naar Elisabeth. Maria heeft ook nog een kruik wijn gehaald. Als Jozef een lastdier heeft, moet hij dat meenemen om in de rusturen te kunnen drinken. Het is verfrissend en opwekkend. Als Jozef thuis komt zegt hij: „Maria, Rachel zal bij je komen slapen 's nachts, zodat je niet alleen zult zijn en zij zal je helpen bij het zware werk." „Hoe lief van je, Jozef, om daar aan te denken", zegt Maria. „Ik ben er heel blij om." Intussen reddert zij verder aan de bagage van Jozef. Jozef ziet met vreugde, hoe Maria voor hem zorgt en ondanks de aanstaande scheiding zijn zij gelukkig. „Pas goed op jezelf, Maria." Dat zijn de laatste woorden, als Jozef de volgende morgen bij het aanbreken van de dag vertrekt met de bepakte ezel. Maria staat wuivend voor het huis tot hij uit het gezicht is verdwenen.

Kun je ook als Jozef en Maria in de onaangename dingen van het leven Gods wil, dus iets goeds zien?