Maria ontmoet Elisabeth
De reis verloopt heel voorspoedig. De zon is gelukkig niet zo heet en de wind is nog zoel. In de middag wordt er gerust op een schaduwrijke plaats of in een kleine herberg, waar de vermoeide reizigers zich even op de lange banken kunnen uitstrekken en waar koel water is om te drinken en de stoffige handen en voeten te wassen. Er wordt niet zo luidruchtig gesproken, zoals dat anders vaak gaat. Al weten de medereizigers het niet, dat de Moeder van de Messias met hen reist, ze voelen toch wel, dat het heel anders is, dan wanneer Maria niet bij hen was geweest. Haar heilige ingetogenheid straalt op hen af. Eén keer vragen de gezellinnen of Maria nog eens wil vertellen uit de profetieën. Zij kent ze allemaal uit het hoofd, zeggen de meisjes ter verduidelijking. Maria bloost een beetje. Ze is niet graag het middelpunt van de belangstelling en ze kan hun niet verraden, dat de Verlosser zo nabij is. Maar dan, begeesterd door díe gedachte, begint Maria te spreken, het is alsof ze niet zwijgen kan. De blijdschap over de vervulling der profetieën doet haar de teksten haast uitzingen (Hoofdstuk IX Isaïas): „Dauwt hemelen van boven en gij wolken regent de gerechten", zegt Maria. En zij noemt het teken, dat Isaïas gaf aan Koning Achaz: „Zie een maagd zal een zoon baren en hij zal zijn volk van zijn zonden verlossen". En dan de woorden uit de psalmen, bedoeld op de Messias. „De Heer sprak tot mij, Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt." Waarom razen de heidenen en zinnen de volken op ijdelheid? Het is alsof Maria die vraag aan het kleine gezelschap stelt. Hun harten gaan open; er straalt zo iets heiligs van Maria uit, dat zij geen weerstand kunnen bieden en in stilte beloven weer vol ijver te zijn en te blijven hopen op Zijn komst.
Dan na vele dagen komen de tinnen van de tempel in zicht, Maria kijkt er vol vreugde naar; het is het huis van God, Jeruzalem. Ze zijn nu in Om Karim, gelegen aan de voet van de Heilige Stad, waar Zacharias woont. En Elisabeth? De dagen van haar zwangerschap lopen ten einde. Het wordt steeds moeilijker voor haar, maar wat geeft dat. Zij zal een zoon hebben en niet langer onvruchtbaar heten.
Ze is wel bezorgd over Zacharias, die stom is vanaf het ogenblik van haar verwachting. Wat zou God daarmee voor hebben? Het werpt een schaduw over haar vreugde. En toch heeft zij de indruk, dat Zacharias' mond tijdelijk gesloten is. Hij heeft haar schrijvende iets verteld over zijn ervaring in de tempel. Elisabeth heeft het druk en zij voelt zich moe. Zij is niet jong meer, zoals anderen die hun eerste kind verwachten. Ze moet het linnen gaan wassen, dat geweven is voor de kleertjes van het kind dat komen zal. Moeizaam tilt zij de lege kruik op om water te gaan putten aan de bron. Ze zal dit nog dikwijls moeten doen vóór alles helderwit is.

Elisabeth komt naar buiten en ziet de warme, hete zon en de stoffige straat. Aan het einde van de straat komt een kleine karavaan aan. Er komen talloze karavanen naar Jeruzalem en het is niets bijzonders om er naar te kijken. En toch kijkt Elisabeth als om zich nog even te verpozen. Haar ogen worden ernaar getrokken. Dan maakt zich een tengere figuur uit de groep los en komt op haar toesnellen. Elisabeth kijkt tegen de zon in en beschaduwt haar ogen met haar hand. Kan het waar zijn? Het lijkt Maria haar nicht, die met Jozef de timmerman getrouwd is. Maar dat is toch niet mogelijk. Dan toch, na enkele ogenblikken staat Maria voor haar en op het moment, dat Maria haar handen naar Elisabeth uitstrekt en Maria haar groet, komt de Heilige Geest over Elisabeth en terwijl het kind in haar schoot opspringt van vreugde om deze ontmoeting en geheiligd wordt door de Heilige Geest vóór zijn geboorte, weet Elisabeth dat daar de Moeder van God, van de Langverwachte voor haar staat en ze roept uit in vervoering: „Gezegend zijt gij onder alle vrouwen en gezegend is de vrucht van uw lichaam. En vanwaar geschiedt mij de eer, dat de Moeder van mijn Heer tot mij komt? Want zie, zodra de woorden van uw groet mij in de oren klonken, is het kind van vreugde in mijn schoot opgesprongen, en zalig gij, die geloofd hebt, wat voleindigd zal worden, wat vanwege de Heer tot u is gezegd." En Maria wordt zo ontroerd door deze eerste lofprijzing als Moeder van God, die de Heilige Geest haar ten deel laat vallen, dat zij opeens voor zich ziet alle mensengeslachten die haar zullen roemen met haar Zoon, omdat zij Zijn Moeder is en Hem aan ons heeft gegeven. Zij ziet ook ons geslacht voor zich en ons die nu luisteren; en zij roept uit: „Mijn ziel verheft (dat is dankt) de Heer en mijn geest heeft gejuicht in God mijn Redder, omdat hij heeft neergezien op de geringheid van Zijn dienstmaagd. Want zie, van heden af zullen mij zalig prijzen alle geslachten." Het was Maria's vreugdezang die door de eeuwen zal voortklinken om God te prijzen en Háár die dit het eerst gezongen heeft.
Na deze ontroerende ogenblikken neemt Elisabeth Maria haastig mee naar binnen in het koele huis. De deur sluit zich en de twee gezegende vrouwen zijn met hun geheim en met hun geluk alleen.