Maria vertrekt naar Nazareth

Nu gaat Maria terug naar huis. Zij heeft Jozef al zo lang alleen gelaten. Bijna drie maanden was Maria bij Elisabeth en nu moet Maria aan zichzelf en aan haar eigen kindje gaan denken. Er is nog zoveel te doen. Maar Maria is jong en sterk en Elisabeth was oud. Het is goed geweest zo, en het is of Elisabeth tien jaar jonger is geworden met haar zoontje en door de goede zorgen van Maria. Johannes wordt nog eens opgenomen in Maria's armen. Bereid de weg voor mijn Zoon lief kind, fluistert zij. Bereid de harten van de mensen, ze zijn ongelovig. Ze kust het kindje, dat ze nu in lange tijd niet zien zal. Elisabeth kan haast niet scheiden, nooit zal het haar meer beschoren zijn met de Moeder van God samen te wonen. Ze zegt dat tegen Maria, en Maria antwoordt: „Maar je zult samenwonen met de profeet van de Allerhoogste". Dan staan ze samen nog eens over de wieg gebogen. Elisabeth huilt.

Daarna komt Zacharias binnen. Hij zal Maria buiten de stadspoort leiden, want deze keer is er geen karavaan, waarbij zij zich aan kan sluiten. Misschien zal zij er een kunnen inhalen in een van de plaatsen die zij moet passeren. Zacharias heeft zijn voorhoofd gefronst, toen hij vernam, dat Maria alleen zou gaan reizen. Kan hij dat wel toestaan: er is zo dikwijls slecht volk op de weg en een vrouw alleen. Maar Maria heeft gezegd: ik ga met God, en hiertegen kon Zacharias niets inbrengen. Kon iemand dat met meer recht zeggen dan Maria?

Vol eerbied kijkt Zacharias naar haar. Als God aan Tobias zijn Engel zond als reisgezel, zal Hij dan aan de moeder van de Messias niet een leger van engelen sturen, denkt hij en hij heeft toegestemd.

Maria heeft haar bundel gereed gemaakt. Daarin zit een mooi stuk goudlaken dat ze van Elisabeth heeft gekregen, die erbij fluisterde: „voor Hem, die de troon van David zal bezitten.". Maria is blij met die koningsmantel. Zij zal er een klein opperkleed van maken.

Maria weet niet, dat Jezus dit nooit zal dragen. Hij zal een arme koning zijn en het stukje goudlaken zal op weg naar Egypte in pand worden gegeven voor nachtverblijf en wat brood.

Maria wuift lang naar Elisabeth, totdat ze om de hoek van een straat is verdwenen. Zacharias geeft nog goede raad. „Loop niet te lang, Maria, en niet in het heetst van de middag; de zon staat dan op zijn hoogst. Vraag goed uit in elke plaats waar je voorbij komt, of er een reisgeleide is." „Maak je niet bezorgd, Zacharias", antwoordt Maria. Ze zijn al een heel eind buiten de poort. Zacharias kan niet wegkomen. „Ga nu", zegt Maria, „Elisabeth en je zoon wachten". Er komt een glans op Zacharias' gelaat als hij hoort: „en je zoon". „De wereld zal heel gauw gaan veranderen, Maria, en mijn zoon zal er aan meewerken." „Hij zal de weg bereiden, alle dal zal gevuld en alle heuvel zal geslecht worden", zegt Maria zachtjes. Dan knielt Zacharias ineens in het stof en kust Maria's voeten. Hij durft haar niet meer te omhelzen. „Dank Maria, dank voor de hulp en..... voor de Verlosser." Dan staat hij haastig op en loopt terug naar de stad, beschaamd voor zijn tranen. In gedachten ziet hij Maria gaan door engelen omgeven.

En Maria reist rustig verder. De wereld om haar heen is in zomergloed, de olijfbomen langs de weg die toch al zo grijs lijken van blad, zijn dik bestoft, maar Maria is dankbaar voor de schaduw die ze geven. Hoe mooi heeft God de wereld gemaakt, denkt Maria, als ze de heuvels, waartussen de wijngaarden liggen, voor zich ziet, scherp afgetekend tegen de blauwe lucht. Maria bidt en zingt een beetje. Ze is een dochter van koning David die huppelend van vreugde voor de Ark ging, en hij heeft niet gezien, wat Maria zien zal.