Verdreven uit het Paradijs

Adam en Eva vluchtten, vluchtten... maar voor God kun je niet vluchten. Hij is overal. Zij wisten dat wel, maar misschien vluchtten zij voor het verschrikkelijke lot dat hun wachtte, want God had gezegd: „Als ge daarvan eet, zult ge Sterven". Zij vluchtten voor de eeuwige dood, dat is: Altijd God verloren te hebben, de eeuwige dood die de slang hun had leren kennen, door het eten van die boom van kennis. Ja, zij hadden iets leren kennen door hun ongehoorzaamheid: iets verschrikkelijks, de dood. En God zag hun vlucht; de rechtvaardige God die vertoornd moest zijn voor hun brutale opstand, was niets dan triomferende liefde, want nu zou het plan - dat Hij met de Schepping vanaf het begin had - verwezenlijkt worden. God zou voor zijn schepselen een nieuw geluk brengen. Hij zag de vluchtende Eva, die had moeten zijn moeder van alle levenden, maar nu alleen nog kinderen zou kunnen hebben om eenmaal te sterven. En Gods oneindig barmhartige hart zag al voor zich de andere Eva, de gezegende onder alle vrouwen, die de onschuld van het Paradijs zou krijgen en behouden en zij zou een nieuwe Adam kunnen voortbrengen. Hij zou mens zijn als de eerste Adam, Hij zou weer heersen over mensen en dieren en de schepping, want Hij zou God de Zoon zelf zijn.

Verdreven uit het Paradijs

Deze gedachten waren in God, toen Hij het eerste mensenpaar zag vluchten en riep: Adam waar zijt gij? Want hoewel God onherroepelijk de straf, die op deze opstand tegen God volgde, aan Adam wilde mededelen, veelmeer verlangde God om de grote belofte, waarop de schepping wachtte, aan de mensen te geven, die gebogen gingen onder de allerergste schuld. Adam en Eva stonden vol vrees voor God. En Adam zag, dat hij God nooit meer zo schoon zou kennen als tevoren, alles werd duister, de dieren vluchtten, weg vlogen de vogels uit Eva's handen, grommend sloop de leeuw en sloop de tijger de bossen in, nijdig omkijkend naar de mens die niet meer heer kon zijn. Geknield in het struikgewas waarin de eerste mens zich voor zijn God wilde verschuilen, hoorden zij het vonnis voor hun opstandigheid aan: moeilijke arbeid, een niet meer zo helder verstand, kinderen die met moeiten zouden worden groot gebracht om dan te sterven net als zij zelve. De aarde vol dorens, geen paradijs meer, geen overvloedige vruchten, niet meer de boom des Levens. Het is alsof Adam en Eva ineenzakken onder het gewicht van de straf. Het is alsof ze nu al sterven. Ze durven niet op te zien naar God, die niets dan toorn schijnt te hebben. Maar ze kennen Gods hart niet meer, want God leeft van verlangen om hun Zijn liefdesplan te vertellen. Dit zal niet zo blijven, zegt God, want: Ik zal een Verlosser sturen. Er zal een vrouw komen als Eva, maar zij zal niet naar de slang luisteren, maar voorgoed zijn kop verpletteren. Haar kind zal alles herstellen, wat de eerste Adam vernielde. Hij zal alles beter maken dan het ooit tevoren was, want Hij zal worden God met ons.

Adam en Eva durven weer opzien naar God, God die straalt van liefde en barmhartigheid voor dit arme mensenpaar, dat niets meer zou zijn als Hij zich niet over hen ontfermd had. En God ziet voor zich alle mensengeslachten die uit Adam en Eva zullen voortkomen en voor wie Hij een eeuwig geluk heeft bereid, omdat Gods zoon zal neerdalen en gehoorzaam worden voor deze allen in de plaats, want zij willen het niet. Adam en Eva zien snikkend op naar God. Ze zouden één vraag willen stellen, maar ze durven niet, want de engel met het zwaard, die hen verjagen zal uit het Paradijs, nadert; en gebogen onder hun schuld, maar met de hoop in hun hart om Gods belofte, vluchten ze weg van hun gelukkige staat, waarvan niets overblijft dan de vraag: wanneer zal Hij komen, de Verlosser. Wanneer zal Zij komen, zegt Eva, die de Verlosser tot moeder zal zijn. Wanneer zal Hij komen, zegt Adam, die al mijn schuld en van mijn kinderen zal wegnemen? En miljoenen malen daarna is die vraag herhaald. Duizenden jaren vertelden ouders aan hun kinderen dat de Verlosser zou komen en ze hoopten op Hem. Totdat ...

Denk jij er wel eens aan, hoe blij je moet zijn dat je geboren bent, nadat de Verlosser verschenen is. Leef in de Advent met je gedachten eens bij de volkeren die Hem verwachtten. Denk aan de verlangende woorden van de profeten die Hem voorspelden: Dauwt hemelen van boven en gij wolken regent de Gerechte.